extraviar
- ex·tra·viar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
extraviar |
extraviaba |
extraviado |
volledig |
extraviar
- overgankelijk doen verdwalen, op een dwaalspoor brengen
- kwijtraken, verliezen
- verduisteren, stelen
- [1] desorientar
- [2] perder
- [3] desfalcar
- extraviar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española