• ere·post
enkelvoud meervoud
naamwoord erepost ereposten
verkleinwoord erepostje erepostjes

de erepostv / m

  1. een eervolle maar onbezoldigde functie
    • Twintig jaar geleden vroegen ze mij om voor de Floraliën te komen werken, iets dat ik met plezier deed. Ik ben hier nu secretaris-generaal. Let op, dit is een erepost, ik heb wel een vergoeding, maar geen honorarium. [2] 
    • Namens de Nederlandse krijgsmacht is een groep van veertien vaandeldragers, twee ereposten en een 28-koppig orkest in Utrecht aanwezig bij de gelegenheid. [3] 
95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]