gouden epauletten
  • epau·let
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schouderbelegsel’ voor het eerst aangetroffen in 1806 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord epaulet epauletten
verkleinwoord epauletje epauletjes

de epauletv / m [3]

  1. een versiering met kwastjes die op de beide schouders van een jas of overhemd wordt gedragen
    • Zijn jas gaat bij binnenkomst in restaurant De Lobby in Amsterdam meteen uit en aan de kapstok. Het is een camelkleurig, knielang exemplaar. Zo op het oog van wol. Eens zien wat hierover in de stijlbijbel staat. Een parka is het zeker niet, een trenchcoat ook niet, geen Mackintosh die, in tegenstelling tot de trenchcoat maar één rij knopen heeft, geen epauletten en ook geen ceintuur. Het is geen waxjas, geen Montycoat en al helemaal geen houtje-touwtjejas. Ja, als het makkelijk was, had hij geen boek van vierhonderd pagina’s hoeven schrijven. Ik kom uit op wat de Engelsen een Crombie noemen. In Nederland noemen we dat een mantel, of gewoon een (over)jas.[4] 
63 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[5]