• en·tro·pie
  • In de betekenis van ‘maatstaf voor de wanorde in een systeem’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1902 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord entropie entropieën
verkleinwoord entropietje entropietjes

de entropiev

  1. (thermodynamica) een getal evenredig met de logaritme van het aantal realiseringmogelijkheden, ook wel gedefinieerd als de reversibele warmte gedeeld door de temperatuur
    • In een geïsoleerd systeem neemt de entropie altijd toe. 
77 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[2]