• en·gelsk
  • Afkomstig uit het Oudengels
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
g enkelvoud engelsk mere engelsk mest engelsk
o enkelvoud engelsk
meervoud engelske
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
engelske mere engelsk mest engelske

engelsk

  1. Engels
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   engelsk                    

engelsk o

  1. (taal) Engels


  • en·gelsk
  • Afkomstig uit het Oudengels
Naar frequentie 1142
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud engelsk mer engelsk mest engelsk
o enkelvoud engelsk
meervoud engelske
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
engelske mer engelsk mest engelske

engelsk

  1. Engels
    «I norsk næringsliv florerer engelske ord og uttrykk.»
    In het Noorse bedrijfsleven floreren Engelse woorden en uitdrukkingen.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   engelsk     engelsken     engelsker     engelskene  
genitief   engelsks     engelskens     engelskens     engelskenes  

engelsk m

  1. (taal) Engels
    «Engelsk er verdensspråk nummer én, selv om folk flest ikke har det som morsmål.»
    Engels is de wereldtaal nummer één, hoewel de meeste mensen het niet als hun moedertaal hebben.


  • en·gelsk
  • Afkomstig uit het Oudengels
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud engelsk meir engelsk mest engelsk
o enkelvoud engelsk
meervoud engelske
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
engelske meir engelsk mest engelske

engelsk

  1. Engels
    «Eit kjent fenomen er at dataprogramma fører ei mengde engelske ord inn i språket vårt.»
    Een bekend verschijnsel is dat dataprogramma's een hoeveelheid van Engelse woorden in onze taal brengen.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   engelsk     engelsken     engelskar     engelskane  

engelsk m

  1. (taal) Engels
    «Engelsk er eit internasjonalt språk som er i bruk over heile verda.»
    Engels is een internationale taal die wordt gebruikt over de hele wereld.