• em·pu·je
enkelvoud meervoud
empuje empujes

empuje m

  1. (het) duwen, (het) stoten
  2. stoot, duw, por, stomp
  3. druk
  4. daadkracht, voortvarendheid, ondernemingslust
vervoeging van
empujar

empuje

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van empujar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van empujar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van empujar