Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • elu·e·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
elueren
elueerde
geëlueerd
zwak -d volledig

Werkwoord

elueren

  1. overgankelijk (scheikunde) door doorspoelen met een oplosmiddel een oplosbare stof verwijderen of scheiden
    • Het nieuwe product werd met methanol uit de kolom geëlueerd en daarna geconcentreerd. 
Verwante begrippen

Gangbaarheid