eiderdons
- ei·der·dons
- Leenwoord uit het IJslands, in de betekenis van ‘borstveren van de eidereend’ voor het eerst aangetroffen in 1770 [1]
- samenstelling van eider zn en dons zn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eiderdons | |
verkleinwoord |
het eiderdons o
- het dons (uit het nest) van de eidereend m.n. gebruikt als vulling van een kussen
- `Hij is, na al die jaren, nog steeds mijn belangrijkste bron. Je hebt toch, hoop ik, de spreuk ontcijferd waarmee ik elke brief begin?' `0 ja... "Tussen eiderdons en ganzentooi." Zo was het toch?' [3]
- We slapen doodsbang onder de eiderdons van ons eigen grote gelijk. Maar hoe ouder ik word, hoe meer ik snak naar een bries van elders. Ik heb Vlaanderen lief zoals een kind zijn knuffel, hartstochtelijk. Tegelijk, en steeds meer, verlang ik naar de tocht van iets breders, verders en hogers.[4]
- Het vrouwtje bekleedt het nest, gelegen tussen helmgras, met het zo zachte, warme eiderdons; zij broedt alleen en soms dagenlang achter elkaar. Ze is bruin getekend met dwarse, donkerder strepen.[5]
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord eiderdons staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "eiderdons" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ eiderdons op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Heijden, A.F.Th. van derDe ochtendgave [2015] ISBN 978-90-234-5776-3 pagina 180
- ↑ de Standaard 30 NOVEMBER 2013 Bernard Dewulf
- ↑ NRC Kester Freriks 20 december 2003