het nest van de eidereend met eiderdons rond de eieren
  • ei·der·dons
enkelvoud meervoud
naamwoord eiderdons
verkleinwoord

het eiderdonso

  1. het dons (uit het nest) van de eidereend m.n. gebruikt als vulling van een kussen
    • `Hij is, na al die jaren, nog steeds mijn belangrijkste bron. Je hebt toch, hoop ik, de spreuk ontcijferd waarmee ik elke brief begin?' `0 ja... "Tussen eiderdons en ganzentooi." Zo was het toch?' [3] 
    • We slapen doodsbang onder de eiderdons van ons eigen grote gelijk. Maar hoe ouder ik word, hoe meer ik snak naar een bries van elders. Ik heb Vlaanderen lief zoals een kind zijn knuffel, hartstochtelijk. Tegelijk, en steeds meer, verlang ik naar de tocht van iets breders, verders en hogers.[4] 
    • Het vrouwtje bekleedt het nest, gelegen tussen helmgras, met het zo zachte, warme eiderdons; zij broedt alleen en soms dagenlang achter elkaar. Ze is bruin getekend met dwarse, donkerder strepen.[5]