• eer·ro·ver
enkelvoud meervoud
naamwoord eerrover eerrovers
verkleinwoord eerrovertje eerrovertjes

de eerroverm

  1. iemand die de goede naam van iemand beschadigd
  2. man die vrouwen verleidt
    • Campisten zijn, in tegenstelling tot het woeste object van hun belangstelling, de vuige achttiende-eeuwse eerrover, de vredelievendheid en rust zelve. [2] 
41 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. (1997)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman Notulen van de grondvergadering, 11 januari 1997
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be