• eer·der
  • In de betekenis van ‘vroeger’ voor het eerst aangetroffen in 1637 [1]
  • afgeleid van eer (voegwoord) met het achtervoegsel -der [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen eer eerder
verbogen eerdere
partitief eers eerders -

eerder

  1. van vroegere datum
    • Zijn eerdere boek was toch beter. 
     ‘Ik ga wel eerst,’ zei Claude rustig terwijl hij stapje voor stapje in het door eerdere hikers gemaakte voetspoor naar de overkant liep.[3]
     De techniek was beproefd, hij had die eerder gebruikt. De hoofdaannemer Skânska Cement had de techniek ook eerder gebruikt en toen was alles goed gegaan.[4]

eerder

  1. vroeger in de tijd
    • Ik wil eerder weggaan dan gepland. 
  2. liever.
    • Ik heb eerder een motor dan een auto. 
  3. meer overeenkomend de waarheid
    • Hij is eerder slim dan dom. 
     Met haar metalen golfplaten dak leek deze plek me niet geschikt om bescherming te bieden, eerder een uitnodiging aan de bliksem om in te slaan.[3]
  4. (België) nogal, tamelijk
    • Het was eerder slecht weer. 
  • Men wordt eerder door een strontkar overreden dan door een koets
van gewaande grooten kan men eene hondsche behandeling eerder verwachten dan van werkelijk aanzienlijken [5]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]