eerbiediglijk
- eer·bie·dig·lijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | eerbiediglijk | eerbiediglijker | eerbiediglijkst |
verbogen | eerbiediglijke | eerbiediglijkere | eerbiediglijkste |
partitief | eerbiediglijks | eerbiediglijkers | - |
eerbiediglijk [1]
- met veel eerbied
- ▸ Terwijl zij over de vermetelheid van Hugo spraken, kwam er een wapenbode in de tent, dewelke zich eerbiediglijk voor de ridders boog: zijn kleding en wapens waren met stof bedekt, en het zweet liep van zijn voorhoofd.[2]
- ▸ onze geliefde prinses van Oranje hebbende hoogstderzelver consent voor deeze gebruikmaking vooraf eerbiediglijk verzogt.[3]
- Het woord 'eerbiediglijk' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “De leeuw van Vlaanderen” (1838), Davidsfonds/Clauwaert, ISBN 9063063334
- ↑ Johanna van Ammers-Küller“Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723