Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • een·mo·to·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen eenmotorig
verbogen eenmotorige
partitief eenmotorigs

Bijvoeglijk naamwoord

eenmotorig

  1. één motor hebbend
    • Toen de motor uitviel van het eenmotorige vliegtuig moest het een noodlanding maken. 

Gangbaarheid