eenhonderdnegenentwintig

       
0 1 2 9
eenhonderdnegenentwintig,
op een abacus
  • een·hon·derd·ne·gen·en·twin·tig

eenhonderdnegenentwintig

  1. "129", langere vorm van honderdnegenentwintig, honderd plus negenentwintig (soms gebruikt om verwarring met een ander honderdtal te voorkomen of in plechtige formuleringen)
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De inzameling heeft eenhonderdnegenentwintig euro en vijftig cent opgebracht. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • De hoofdprijs van de verloting valt op lot eenhonderdnegenentwintig. 

rangtelwoord

hooftelwoord samengesteld met "eenhonderdnegenentwintig" ht als linkerdeel