eenhonderdeneenenveertig

       
0 1 4 1
eenhonderdeneenenveertig,
op een abacus
  • een·hon·derd·en·een·en·veer·tig

eenhonderdeneenenveertig

  1. "141", langere vorm van honderdeenenveertig, honderd plus eenenveertig (soms gebruikt om verwarring met een ander honderdtal te voorkomen of in plechtige formuleringen)
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De inzameling heeft eenhonderdeneenenveertig euro en vijftig cent opgebracht. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • De hoofdprijs van de verloting valt op lot eenhonderdeneenenveertig. 

hooftelwoord samengesteld met "eenhonderdeneenenveertig" ht als linkerdeel

  1.   Weblink bron
    W. Haeseryn e.a.
    “7.2.1.1 Bepaalde hoofdtelwoorden, onder 2” (januari 2019) op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
  2.   Weblink bron “Tweeduizend zes / tweeduizend en zes” op taaladvies.net (Nederlandse Taalunie)