eenhonderdeenenveertig

       
0 1 4 1
eenhonderdeenenveertig,
op een abacus
  • een·hon·derd·een·en·veer·tig

eenhonderdeenenveertig

  1. "141", langere vorm van honderdeenenveertig, honderd plus eenenveertig (soms gebruikt om verwarring met een ander honderdtal te voorkomen of in plechtige formuleringen)
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De inzameling heeft eenhonderdeenenveertig euro en vijftig cent opgebracht. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • De hoofdprijs van de verloting valt op lot eenhonderdeenenveertig. 

rangtelwoord

hooftelwoord samengesteld met "eenhonderdeenenveertig" ht als linkerdeel