• eel·tig
  • afleiding van eelt met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen eeltig eeltiger eeltigst
verbogen eeltige eeltigere eeltigste
partitief eeltigs eeltigers -

eeltig [1]

  1. lijkend op eelt
    • Wratten bestaan uit eeltig materiaal. 
  2. met veel eelt
    • De wandelaar heeft eeltige voeten. 
80 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[2]