Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ech·te·loos
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van echt met het invoegsel -e- met het achtervoegsel -loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen echteloos echtelozer echteloost
verbogen echteloze echtelozere echtelooste
partitief echteloos echtelozers -

Bijvoeglijk naamwoord

echteloos

  1. zonder in de wettelijke echt te zijn verbonden, in zonde levend
    • Het echteloze paar leefde al vele jaren gelukkig samen. 
Synoniemen

Gangbaarheid