echteloos
- ech·te·loos
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | echteloos | echtelozer | echteloost |
verbogen | echteloze | echtelozere | echtelooste |
partitief | echteloos | echtelozers | - |
echteloos
- zonder in de wettelijke echt te zijn verbonden, in zonde levend
- Het echteloze paar leefde al vele jaren gelukkig samen.
- Het woord 'echteloos' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.