• dy·nas·tiek
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen dynastiek dynastieker dynastiekst
verbogen dynastieke dynastiekere dynastiekste
partitief dynastieks dynastiekers -

dynastiek

  1. betrekking hebbend op een erfelijke heerser
    • De burgemeesters van beide plaatsen waren uitgenodigd om de plechtigheid in de basiliek, de thuisbasis van de dynastieke ridderorde, bij te wonen. Zaterdag nemen prins Carlos en prinses Annemarie hun dochters ook mee naar Castell'Arquato voor een eerste kennismaking. [1] 
    • De prinsen Carlos en Jaime en hun echtgenotes besluiten zaterdagavond in het sprookjesachtige middeleeuwse kasteel 'Castello di Rivalta' hun jaarlijkse bezoek aan de historische hertogdommen Parma en Piacenza. In het kasteel, in vroegere jaren populair bij de Britse prinses Margaret als vakantieverblijf, werd een benefietgaladiner en hertogelijk bal gehouden ten bate van de goede doelen die de familie Bourbon-Parma en de aloude dynastieke ridderorden ondersteunen. [2] 
84 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[3]