• du·kaat
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gouden munt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1525 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord dukaat dukaten
verkleinwoord

de dukaatm

  1. oude munt, vaak van goud maar ook van zilver die vroeger in Europa gebruikt werd
    • In het wrak werd een kist met zakken vol gouden dukaten en zilveren realen gevonden. 
96 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[2]