• dt-re·gel
enkelvoud meervoud
naamwoord dt-regel dt-regels
verkleinwoord

de dt-regelm

  1. (taalkunde) spellingsregel die bepaalt wanneer er aan het einde van een werkwoordsvorm een d een t of een dt moet worden geschreven
     Het Vlaamse orakel Kristien Hemmerechts denkt daar heel anders over, want van de week piepte ze op de treurbuis dat het Nederlands best wel wat eenvoudiger mag, en dat bijvoorbeeld die dt-regels nergens voor nodig zijn: “Ik heb nu al studenten die werkwoorden gewoon systematisch met een ‘d’ schrijven, bijvoorbeeld ‘hij antwoord’ met een d.”[1]
     'Het is zoals met de dt-regel: ik wil niet dat De Wever opnieuw burgemeester wordt, maar ik denk wel dat het zo zal lopen' Auteur Kristien Hemmerechts vertelt (in De Zondag) dat ze zelf niet wil dat de dt-regel verdwijnt, maar dat we het waarschijnlijk niet zullen kunnen tegenhouden, en trekt parallellen met de Antwerpse politiek.[2]
  1.   Weblink bron “Ongehoord: 'Mensen snappen volgens mij niet dat het juist inspirerend is als een held laat zien hoe rijk hij is'” (28/07/2018), De Standaard