driehonderdenzevenenzeventig

       
0 3 7 7
driehonderdenzevenenzeventig,
op een abacus
  • drie·hon·derd·en·ze·ven·en·ze·ven·tig

driehonderdenzevenenzeventig

  1. "377", langere vorm van driehonderdzevenenzeventig, driehonderd plus zevenenzeventig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De inzameling heeft driehonderdenzevenenzeventig euro en vijftig cent opgebracht. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • De hoofdprijs van de verloting valt op lot driehonderdenzevenenzeventig. 

rangtelwoord

hooftelwoord samengesteld met "driehonderdenzevenenzeventig" ht als linkerdeel

  1.   Weblink bron
    W. Haeseryn e.a.
    “7.2.1.1 Bepaalde hoofdtelwoorden, onder 2” (januari 2019) op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
  2.   Weblink bron “Tweeduizend zes / tweeduizend en zes” op taaladvies.net (Nederlandse Taalunie)