dreg
- dreg
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘haak, baggerbeugel’ voor het eerst aangetroffen in 1384-1407 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dreg | dreggen |
verkleinwoord | - | - |
- (gereedschap) driearmig werpanker of een lange stok met een haak om iemand of iets uit het water te halen
- vishaak met drie punten
vervoeging van |
---|
dreggen |
dreg
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dreggen
- Ik dreg.
- gebiedende wijs van dreggen
- Dreg!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dreggen
- Dreg je?
- Het woord dreg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dreg" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "dreg" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dreg op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be