• drang·wa·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord drangwater
verkleinwoord

het drangwatero

  1. grondwater dat uit de bodem komt opborrelen
    • De afgelopen winter heb ik een tweede poel laten aanleggen op een open stuk. Helder drangwater uit de duinen kwam op de zanderige bodem te staan.[1] 
    • De vijver, die vijfentwintig meter lang is en twaalf meter breed, krijgt water uit de duinen, zogenaamd drangwater. Het moet heel zuiver zijn want de oppervlaktespanning is zo goed dat er honderden kleine roofwantsen, die men schaatsenrijders noemt, over rondkrassen.[2]