Nederlands

 
De armen van de kruiwagen rusten in het draagzeel.
Uitspraak
Woordafbreking
  • draag·zeel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord draagzeel draagzelen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het draagzeelo

  1. band over de schouder waarmee je iets zwaars kan dragen
     Snikkien kromt zijn rug weer onder het draagzeel.[2]
     Heeft het ophouden van de onderarm nog te veel bezwaren, dan kan door de pols op te houden met een lange draagzeel (b.v. een zwachtel) aan dit euvel worden tegemoet gekomen.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

30 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    J. K. van Eerbek
    De diefstal in:
    Klinken, L. van & Vries, Anne de (red.)
    Nieuw Nederlands leesboek voor de christelijke scholen. Deel VII., 3e druk (1948), P. Noordhoff N.V., Groningen, p. 72
  3.   Weblink bron
    W. Mol (red.)
    “Leerboek der heilgymnastiek en massage”, 3e druk (1946), Nederlandsch Genootschap voor Heilgymnastiek en Massage, p. 104
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be