dorpsoudste
  • dorps·oud·ste
enkelvoud meervoud
naamwoord dorpsoudste dorpsoudsten
verkleinwoord

de dorpsoudstev / m

  1. iemand die (op grond van zijn leeftijd) een leidende positie heeft in een dorp
     Daarna zag hij levendig Bogoetsjarovo voor zich, zijn bezigheden op het land, zijn reizen naar Rjazan, hij dacht aan de boeren, aan de dorpsoudste Dron, en toen hij in gedachten naast deze mensen het personenrecht plaatste, dat hij in paragrafen had ingedeeld, verbaasde hij zich erover dat hij zich zo lang met zulk zinloos werk had beziggehouden.[2]
     Dorpsoudste Nek Mohammad van het nabije dorp Kajla hoopt wel dat de Taliban het verbod op opiumproductie doorzetten. Vooral omdat het niet alleen voor de export is. Naar schatting een tiende van de 36 miljoen Afghanen is verslaafd aan drugs. "De consumptie van papaver verwoest de levens van de jonge generatie", zegt Mohammad. "Als ze het niet gebruiken, dan zijn ze gezond en dienen ze de maatschappij, het land, de mensen. "[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron
    Aletta André
    “Afghaanse boeren blijven de wereld van opium voorzien” (VR 19 NOVEMBER 2021), NOS