• oud·ste

oudste

  1. verbogen vorm van de overtreffende trap van oud
     Met mijn 43 jaar was ik duidelijk de oudste van het stel, de rest leek ergens tussen de twintig en vijfentwintig.[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord oudste oudsten
verkleinwoord - -

de oudstev / m

  1. het kind dat als eerste in een gezin met meerdere kinderen is geboren, eerstgeborene, eersteling [3]
    • Ik was de oudste thuis. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be