dorpskind
- dorps·kind
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dorpskind | dorpskinderen |
verkleinwoord | dorpskindje | dorpskindjes |
- persoon van jonge leeftijd die leeft in een kleine nederzetting op het platteland
- ▸ Ze flitsen met de dorpskinderen door de struiken.[2]
- Het woord 'dorpskind' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026356186