(klemtoonhomogram)

  • door·woe·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorwoelen
doorwoelde
doorwoeld
zwak -d volledig

doorwóélen

  1. overgankelijk overal wroeten in
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorwoelen
woelde door
doorgewoeld
zwak -d volledig

dóórwoelen

  1. inergatief verdergaan met wroeten
  2. overgankelijk helemaal erdoorheen wroeten, stuk wroeten
     Woensdag zijn de laatste kistjes doorgewoeld op zoek naar die paar rotte uien die er nog tussen zaten.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron Gearchiveerde versie “De laatste uitjes” (15 oktober 2020) op degrooteheide.herenboeren.nl