• door·tas·tend·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord doortastendheid
verkleinwoord

de doortastendheidv

  1. het kunnen en willen uitvoeren en voltooien van een genomen besluit ook als dat niet vanzelf gaat
     Hij bezat de doortastendheid in praktische zaken waar het Pierre aan ontbrak, waardoor hij zonder al te veel toestanden en inspanningen zaken in gang kon zetten.[2]
     Dat Van Bemmel 24 jaar na dato in Rio de Janeiro opnieuw aan de ring stond en er in Tokio opnieuw bij was, beschouwt hij als een compliment voor zijn doortastendheid. "Dat ik met Orhan Delibas, Peter Müllenberg en Enrico Lacruz drie keer met eigen boksers op de Spelen heb gestaan is iets waar ik best trots op ben. Ik kan tevreden terugkijken op mijn loopbaan."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028251151
  3.   Weblink bron “Fontijn gaat thuis lachend het vuilnis buiten zetten na brons in Tokio” (06-08-2021), NOS