doopplechtigheid
  • doop·plech·tig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord doopplechtigheid doopplechtigheden
verkleinwoord

de doopplechtigheidv

  1. (religie) plechtige bijeenkomst waarbij iemand door besprenkeling met of onderdompeling in water wordt toegelaten tot een kerkgenootschap en waarbij vaak ook de naam bekend gemaakt wordt
     De doopplechtigheid was in een middeleeuwse kapel. De prinses werd gedoopt door de bisschop van Parma. Bij de doop waren alleen familie en voornamelijk vrienden uit Italië en Spanje aanwezig.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Prinses Luisa Irene gedoopt” (Zaterdag 29 september 2012, 12:22), NOS