• dood·schop·pen

doodschoppen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doodschoppen
schopte dood
doodgeschopt
zwak -t volledig
  1. (figuurlijk) iemand heel hard trappen; iemand een doodtrap verkopen
  2. iemand met een harde trap doden
     Yassine D. zat eerder in de gevangenis voor het doodschoppen van grensrechter Richard Nieuwenhuizen in Almere in 2012. Omdat hij volgens het Openbaar Ministerie een patroon van geweld laat zien, eiste het OM tegen hem twaalf jaar cel.[3]
     4 jaar cel voor doodschoppen Jip Jurg in Rotterdam[4]
  • ze moesten je doodschoppen
    krachtige verwensing, uiting van haat

de doodschoppenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord doodschop
     Bij NEC-Vitesse werden op het veld doodschoppen uitgedeeld.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. doodschoppen op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron “Hogere celstraffen voor mannen die opdracht gaven tot mesaanval op advocaat” (Woensdag 17 maart 2021), NOS
  4.   Weblink bron “4 jaar cel voor doodschoppen Jip Jurg in Rotterdam” (Woensdag 18 september 2019), NOS
  5.   Weblink bron
    Johan Schölvinck
    “Televisie is medeplichtig aan voetbalgeweld” (18 oktober 2021) op nrc.nl