• dood·klop·per·tje
enkelvoud meervoud
naamwoord doodkloppertje doodkloppertjes
verkleinwoord

het doodkloppertjeo

  1. Anobium punctatum   gewone houtwormkever
     Mevrouw Ford zei altijd dat de houtwurm en het doodkloppertje het huis afgebroken zouden hebben - en gauw ook - als zij niet op tijd in de familie was gekomen.[1]


  1. Victoria Holt
    “Gevangene van de Pasja” (1989), Saga, ISBN 9788726484915