• don·ker·blond
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen donkerblond donkerblonder donkerblondst
verbogen donkerblonde donkerblondere donkerblondste
partitief donkerblonds donkerblonders -

donkerblond [1]

  1. van haren: (licht) bruin
    • Hij had donkerblond haar, maar zijn gezicht kan ik me niet meer voor de geest halen. [2] 
    • Ook de neef met blauwe ogen en donkerblond krullend haar is door de scherpte van zijn kaak en de fijnheid van zijn oren duidelijk niet uit plaggen geboetseerd.[3]  
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Milou van Rossum 15 november 2016
  3. Volkskrant Sarah Sluimer 15 januari 2017