dominicanenklooster

 
dominicanenklooster
  • do·mi·ni·ca·nen·kloos·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord dominicanenklooster dominicanenkloosters
verkleinwoord

het dominicanenkloostero

  1. (religie) instelling voor dominicaner monniken
     In het leven van Michael-Dominique Magielse is niet een specifiek moment aan te wijzen waarop hij dacht: nu weet ik het. Of zoals hij het zelf zegt: "Er waren geen engelen met trompetten die in mijn oor hebben getoeterd." Toch zet de 48-jarige Magielse vandaag een stap die zijn leven verandert. Hij treedt officieel in bij de broeders van het dominicanenklooster in Rotterdam.[2]
     Het Predikherenklooster, met bijhorende kerk, kent zijn oorsprong in het midden van de 17de eeuw en werd in 1980 beschermd omwille van de artistieke waarde. Het gaat om een voormalig dominicanenklooster waarvan de bewoners eind 18de eeuw verjaagd werden door de Fransen. Nadien deed het complex dienst als militair hospitaal en krijgsarsenaal.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Journalist wordt kloosterbroeder: 'Mijn habijt leidt tot mooie gesprekken'” (Zaterdag 7 september 2019, 11:00), NOS
  3.   Weblink bron “Restauratie Mechels Predikherenklooster voltooid in 2017” (Donderdag 7 april 2016 om 11:59), De Standaard