domineese
- do·mi·nee·se
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | domineese | domineesen |
verkleinwoord |
de domineese v
- (religie) de echtgenote van de dominee
- ▸ Het probleem begint bij de gemeenteleden, die verwachten dat de dominee perfect is, en in zijn kielzog de domineese en de kinderen. En de predikant wíl graag voldoen aan ieders maatstaf. De kinderen móéten voldoen aan ieders maatstaf. Dat valt voor velen van hen uiteindelijk moeilijk te verkroppen.[2]
- Het woord domineese staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "domineese" herkend door:
31 % | van de Nederlanders; |
24 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Commentaar: Pastoriekind ervaart zich vaak als ”publiek bezit”” (18-02-2014), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be