• do·mi·na
  • van het Latijn
enkelvoud meervoud
naamwoord domina domina's
dominae
verkleinwoord dominaatje dominaatjes

de dominav

  1. (seksualiteit) meesteres (in een sadomasochistische relatie)
  2. (religie) (beroep) vrouwelijke dominee
55 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


vervoeging van
dominar

domina

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dominar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dominar