• do·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord doling dolingen
verkleinwoord

de dolingv

  1. dwaling, afdwaling
     De zondaars menen dat alle dingen vrij, veilig en zeker zijn, terwijl zij zonder berouw in hun zonden voortgaan. Het is nodig dat hen deze schellen van de ogen worden afgelicht en dat zij van die doling worden genezen.[2]
  2. (religie) verkeerde opvatting of mening
37 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Geen vrucht” (23-08-2002), Reformatorisch Dagblad
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be