• do·lend
vervoeging van: dolen
verbogen vorm: dolende

dolend

  1. onvoltooid deelwoord van dolen
stellend
onverbogen dolend
verbogen dolende
partitief dolends

dolend

  1. de weg kwijt zijnde
    • Trainer Mario Been van het dolende Feyenoord blijft strijdbaar. De Rotterdamse coach reageerde vrijdag geprikkeld op enkele uitspraken van clubheld Willem van Hanegem in diens lijfblad AD Sportwereld. [1] 
  2. geen vaste bestemming hebbend
    • Ondertussen maakt Zwier, dolend over Paaseiland, in gedachten een uitstapje naar Texel. Daar vond hij op een dag een paasbeeld, een moai, identiek aan de beelden op Paaseiland. Hij gaat erachteraan en ontmoet de beeldhouwer, die zijn inspiratie inderdaad op Paaseiland opdeed. Deze omweg naar Texel is kenmerkend voor dit reisboek: waar Zwier ook is, telkens zoekt hij nieuwe uitwegen, in de literatuur, antropologie en zelfs op Texel. Dat geeft zijn reisliteratuur een aparte bekoring. [2] 


  1. Tubantia 28-01-11 Been niet blij met De Kromme
  2. NRC Kester Freriks 10 januari 2017