• dok·ters·vrouw
enkelvoud meervoud
naamwoord doktersvrouw doktersvrouwen
verkleinwoord

de doktersvrouwv

  1. echtgenote van een arts
     Hij zag dat het feit dat hij opkwam voor de doktersvrouw in dat wagentje leidde tot iets wat hij het meest van alles ter wereld vreesde, namelijk ridicule, maar zijn instinct zei hem iets anders.[2]
     Vijfentwintig jaar na het overlijden van Elisabeth Heuff krijgt Neede tijdelijk de beelden terug zoals de bijzondere echtgenote van huisarts Han Heuff die in hun Needse jaren schilderde. Het eenvoudige boerenleven van de jaren 50 was een onafgebroken inspiratiebron voor de kunstenares in de doktersvrouw.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron
    Peter Zandee
    “Schilderijen van Elisabeth Heuff in Grote Kerk Neede” (02-08-2019), Tubantia