dokteres
  • dok·te·res
  • afgeleid van dokter met het achtervoegsel -es
enkelvoud meervoud
naamwoord dokteres dokteressen
verkleinwoord dokteresje dokteresjes

de dokteresv

  1. (beroep) vrouwelijke arts
42 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be