dobbelaar
- dob·be·laar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dobbelaar | dobbelaars |
verkleinwoord |
de dobbelaar m
- iemand die regelmatig met dobbelstenen speelt
- Daarmee zijn de natuurkundigen het komend halfjaar in de greep van de Grote Dobbelaar, voordat de volgende serie metingen meer zekerheid gaat bieden. Einstein deed de beroemde uitspraak „God dobbelt niet” om zijn intuïtieve afkeer van de fundamentele rol van het toeval in de quantumfysica uit te drukken. [2]
- “Dobbelaars en andere gokkers. Voor één categorie beleggers is het hervatten van de handel zeker interessant: beleggers zoals Lucerne Capital, die eerder aandelen Imtech tegen een hogere koers hadden verkocht, maar de aandelen toen niet hadden (zogeheten short selling). Zij kunnen de aandelen nu alsnog inkopen tegen een lage prijs. Dan hebben ze de koop- en verkooptransacties afgerond.” [3]
- Het woord dobbelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dobbelaar" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Robbert Dijkgraaf 19 december 2015 Het kijk-elders-effect
- ↑ NRC Carlijn Vis 14 augustus 2015 Waarom wordt er vandaag nog gehandeld in aandelen Imtech?
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be