• djoi·nen

djoinen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
djoinen
djoinde
gedjoind
zwak -d volledig
  1. overgankelijk mee (gaan) doen, aansluiten bij
     Een paar maanden later heb ik ze gedjoind, maar ik vond de shorts die de dames droegen niet zo interessant, dus stopte ik.[2]
     Want dan kon je hem djoinen, eveneens met tijdeloos verlof gezonden. Samen zittend aan de waterkant.[3]
  • joinen (officiële spelling tot 2015)
  • Het woord is in deze schrijfwijze al langere tijd gangbaar in Suriname.
  1. djoinen op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Steven Seedo
    “Opmerkelijke Surinamer: Sandrina Hunsel: ‘Volleybal heeft mij gevormd als mens’” (30 mei 2018)
  3.   Weblink bron “Djari/Erven”, 2e druk (1978), In de Knipscheer, Haarlem, ISBN 90 6265 011 2, p. 83