djeroek
- dje·roek
- van Indonesisch jeruk [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | djeroek | djeroeks |
verkleinwoord | - | - |
de djeroek m
- (plantkunde) boom of plant uit het geslacht Citrus zoals die in Indonesië groeien, bijvoorbeeld Citrus × aurantiifolia en Citrus hystrix
- Er stonden namelijk grote bomen als tandjoeng, djohar en boengoer en verder nog kleine bomen en heesters, zoals djeroek, delima, sokka, patjar koekoe, pisang en blimbing. [3]
- (voeding) vrucht van een citrusboom of citrusplant zoals die in Indonesië groeien
- Ik weet nog de smaak van papaja, djeroek,
Maar zuurzak is wat ik al jarenlang zoek;
Toch heb ik die vroeger gegeten. [4]
- Ik weet nog de smaak van papaja, djeroek,
- [1] citrusboom
- [1] citrusplant
- [2] citrusvrucht
- Het woord djeroek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "djeroek" herkend door:
15 % | van de Nederlanders; |
8 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ djeroek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Vincent Mahieu (ps. J. Boon)"Tjies" in: Verzameld werk. (1992) Querido, Amsterdam; ISBN 90 214 7452 2; p. 87; geraadpleegd 2019-09-22
- ↑ Kousbroek, R.De vergeten smaak (20 augustus 1993) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2019-09-22
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be