• di·rek·te
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
g enkelvoud direkte mere direkte mest direkte
o enkelvoud direkte
meervoud direkte
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
direkte mere direkte mest direkte

direkte

  1. direct, rechtstreeks
  2. onmiddellijk, rechtstreeks
  • [1]: direkte demokrati
directe democratie
  • [1]: direkte efterkommer
directe nakomelingen
  • [1]: direkte skat
directe belasting
  • [1]: direkte tale
directe rede
  • [1]: direkte valg
rechtstreekse verkiezing
  • [2]: direkte konfrontation
een directe confrontatie
  • [2]: direkte forbindelse
een directe verbinding

direkte

  1. direct
  2. onmiddellijk
  • [1]: gå direkte ind i huset
direct in het huis gaan
  • [1]: køre direkte til Heerlen
rechtstreeks naar Heerlen rijden
  • [2]: direkte konfrontation
een directe confrontatie
  • [2]: direkte forbindelse
een directe verbinding


  • di·rek·te
Naar frequentie 1378
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud direkte mer direkte mest direkte
o enkelvoud direkte
meervoud direkte
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
direkte mer direkte mest direkte

direkte

  1. direct, rechtstreeks
  2. onmiddellijk, rechtstreeks
    «Flyet går direkte til Paris.»
    Het vliegtuig gaat rechtstreeks naar Parijs.

direkte

  1. direct
    «Vi er veldig lettet i dag.»
    We zijn erg opgelucht vandaag.
  2. onmiddellijk


  • di·rek·te
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud direkte meir direkte mest direkte
o enkelvoud direkte
meervoud direkte
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
direkte meir direkte mest direkte

direkte

  1. direct, rechtstreeks
  2. onmiddellijk, rechtstreeks
    «Han kom direkte frå London.»
    Hij kwam rechtstreeks uit Londen.

direkte

  1. direct
  2. onmiddellijk