• dier·ach·tig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen dierachtig dierachtiger dierachtigst
verbogen dierachtige dierachtigere dierachtigste
partitief dierachtigs dierachtigers -

dierachtig

  1. gelijkend op, of eigenschappen hebbend van een dier
    • Zij had die handen kunnen zoenen, zij verliefde in eens op dien vorm van vingers, op die bruine tijgerkracht van palm; zij verliefde in eens op geheel het jonge wilde-dierachtig, dat als een geur van mannelijkheid wademde uit geheel dien jongen. (Uit: de Stille Kracht van Louis Couperus)