Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • des·can·sar
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
descansar
descansaba
descansado
volledig

Werkwoord

descansar

  1. onovergankelijk rusten, uitrusten, pauzeren
  2. slapen, rusten
  3. tot rust komen
  4. (~ en) rusten op, steunen op
  5. overgankelijk (~ en) doen rusten op, doen steunen op
  6. (~ en) toevertrouwen aan
  7. helpen, taken overnemen
Synoniemen