• des Nachts

des Nachts

  1. 's nachts
    «Des Nachts auf meinem Lager suchte ich, den meine Seele liebt. Ich suchte; aber ich fand ihn nicht.[1]»
    's Nachts, als ik in bed lig, droom ik dat ik mijn liefste zoek. Ik zocht hem, maar kon hem nergens vinden.[2]
  • In het Duits heeft "die Nacht" het vrouwelijk woordgeslacht; de bezitsvorm "des …s" hoort bij een mannelijk woord. Dit kan een terugvorming zijn van het bijwoord "nachts" naar analogie van "tags" en "des Tages".[3]
    Deze terugvorming is in een parodie in de stijl van C. Morgenstern   beschreven:
"O Fremdling", seufzte er. "Ich bin
–ich bin, nun höre mit Bedacht:
ich bin der Nacht. Jawohl, der Nacht.
Ich bin der Nacht, der längst entschlief;
was lebt, ist nur mein Genitiv,
und niemand will von diesem Leben
dem Nachte, was des Nachts ist, geben."[4]