een dertiger
  • der·ti·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord dertiger dertigers
verkleinwoord

de dertigerm

  1. iemand tussen de dertig en veertig
    • Bij dertigers zit het gezicht vaak al onder de rimpeltjes.” Dat is wat blootstelling aan de elementen met de huid doet.[2] 
     Ze dolden een beetje met elkaar. Als opgeschoten tieners die hun grenzen verkenden. Eigenlijk was het belachelijk, dacht hij. Deze mensen waren dertigers.[3]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]