dertigers
- der·ti·gers
de dertigers mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord dertiger
- ▸ Ze dolden een beetje met elkaar. Als opgeschoten tieners die hun grenzen verkenden. Eigenlijk was het belachelijk, dacht hij. Deze mensen waren dertigers.[1]
- Het woord dertigers staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.