• de·por·te·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘naar een strafkolonie brengen’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
  • afgeleid van het Franse déporter (met het voorvoegsel de- en met het achtervoegsel -eren) [2]Wiktionnaire</ref>
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
deporteren
deporteerde
gedeporteerd
zwak -d volledig

deporteren

  1. overgankelijk onder dwang wegvoeren uit een gebied
    • - De illegalen werden niet gedeporteerd omdat zij nergens heen konden. 
    • - Familieleden van aanslagplegers op de Westelijke Jordaanoever moeten worden gedeporteerd naar de Gazastrook. Dat plan heeft de Israëlische premier Netanyahu gisteren voorgelegd aan de hoofdaanklager, die moet oordelen of het binnen de wet valt. Volgens de premier zou het plan „het aantal terreuraanslagen op Israëliërs drastisch verminderen”.[3] 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]